Waarnemingen in 2014

Hars of citroen?

Tijdens de voorbereiding van een Stadsplantenwandeling in de Waterdonken op 15 oktober troffen we de tamelijk zeldzame welriekende ganzenvoet (Chenopodium ambrosioides) aan.
In Heukels flora wordt de geur omschreven als citroengelijkend, maar dat is volgens Bredase neuzen echt onzin. De plant ruikt sterk naar terpentijn, of hars, of schoensmeer.
In de Duitse flora noemt men de lucht achtereenvolgens: onaangenaam, bitter en geurig.

Hier doet zich het verschijnsel voor dat elke natuurgids kent:
1.  sommige mensen ruiken bijna niets en zwakke geuren al helemaal niet.
2.  sommige mensen ruiken sommige geuren wel en andere niet.
3.  dezelfde geur wordt anders benoemd.
4.  er is een beperkt gangbaar vocabulaire om geuren te benoemen.

De plant is tamelijk recent ingeburgerd, vanaf 1975, en afkomstig uit tropisch Amerika.
Het kent een uitgebreide medicinale toepassing, vooral als wormafdrijvend middel, maar is ook een abortivum.

De geslachtsnaam ‘Chenopodium’ betekent ‘ganzenvoet’ en slaat op de vorm van het blad.
De soortaanduiding ´ambrosioides´ betekent ´op ambrosia´ gelijkend.

Het geslacht ´Ambrosia´ behoort tot een andere familie, de composietenfamilie, en komt ook uit Amerika.
Het meest bekend is de alsemambrosia, vanwege het veroorzaken van hooikoorts.

Nachtschone

Wat een bijzondere soort tabaksplant is dat, dachten wij op 24 september toen we een paar felroze bloemen zagen in de Fellenoordstraat.
Bij nadere studie en wat hulp bleek dat we hier te maken hebben met de nachtschone (Mirabilis jalapa).
Hij behoort tot de familie van de Nyctaginaceae. Deze familie is eigen in de tropen en subtropen in Amerika.
Een bekend familielid is de bougainville.

De familie wordt in het Engels ‘Four O'Clock Family’ genoemd.
Veel planten, waaronder ook de nachtschone gaan pas in de namiddag open. Het zijn dus eigenlijk nachtbloeiers.
De bloemen geuren heerlijk en trekken veel nachtvlinders aan. In Nederland is de plant op een tiental plaatsen verwilderd aangetroffen. Inburgeren zal wel niet lukken, want ze kunnen niet tegen vorst.

De geslachtsnaam ‘Mirabilis’ betekent ‘wonderlijk’ en verwijst naar de eigenschap dat aan een bloem verschillend gekleurde bloemen kunnen voorkomen, ja zelfs binnen een bloem kunnen meer kleuren voorkomen.
De soortaanduiding ‘jalapa’ komt van het district ‘Jalapa’ in Guatemala.
De plant komt min of meer uit die omgeving; eigenlijk Peru.

Dubieuze maagd

Naast de kleine maagdenpalm (Vinca minor) treffen we een enkele keer ook de grote maagdenpalm (Vinca major) aan in Breda.
Het exemplaar op de foto stond op 30 april aan de Marterring. Het was wel duidelijk dat deze maagd aan de wandel was vanuit de aanliggende tuin.
Volgens de spelregels die wij onszelf hebben opgelegd, mogen we deze dame tellen als stadsplant, maar we kunnen ons voorstellen dat anderen dit een dubieus geval vinden.

De kleine maagdenpalm kwam vroeger alleen in Oosten van Nederland en in Limburg voor, maar is nu breed verspreid door verwildering. De grote maagdenpalm stamt uit het Middellandse Zeegebied en begint zich ook over Nederland uit te breiden.

Maagdenpalm is giftig, maar niet dodelijk. Dat geldt niet voor een berucht familielid oleander (Nerium oleander). Een blad kan een volwassene doden. Mensen met kinderen zouden deze plant niet in of bij het huis moeten hebben.

De wetenschappelijke geslachtsnaam ´Vinca´ komt van ´vincapervinca´ en betekent ´altijd groen´.
De soortaanduiding ´major´ betekent ´groot´.
In de Nederlandse naam ´maagdenpalm´ heeft het deel ´palm´ ook betrekking op het immer groene, want ook de palm is altijd groen.
Het deel ´maagden´ slaat op de gewoonte van jonge meisjes zich bij een feest of bij hun bruiloft, te tooien met een krans van deze plant.

Yes! chia!

Op 28 oktober troffen we aan de Viandenlaan een 40-tal grote, niet bloeiende, planten aan, aan de rand van een bouwplaats.
Duidelijk was dat we de soort in de lipbloemenfamilie moesten zoeken. De stengel was vierkant, de bladen kruislings tegenoverstaand en het blad gekarteld.

Duidelijk was ook dat dit bijzondere planten ware: zulke grote planten moesten we ook niet- bloeiend kunnen benoemen.

Na wat gezoek kwamen we uit bij shiso (Perilla frutescens). Deze plant komt uit Japan en Korea waar hij veel gebruikt wordt in de keuken. De smaak heeft de intensiteit van munt of venkel zegt men. Het zakje gezouten blaadjes uit de reformzaak smaakte alleen maar zout.

Op de site Waarneming.nl waren inmiddels een stuk of 10 vergelijkbare waarnemingen met de duiding shiso, zonder dat overigens iemand zijn waarneming bevestigd zag. Op een uitzondering na, en dat was er een uit Nunspeet, bloeiend met blauwe bloemen. Dat bleek geen shiso, maar chia (Salvia hispanica), een plant uit Mexico. Ook op Waarneming.nl waren inmiddels de meeste waarnemers, onder invloed van een paar beoordelaars (validatoren), gewisseld van shiso naar chia.

In Breda was een van ons zo slim geweest een plant binnen te zetten, en op 23 november was het zo ver: blauwe bloemen.  Yes! chia!
De tweede ware goedgekeurde vondst in Nederland. Chia wordt tegenwoordig veel verkocht als ‘superfood’.

De geslachtsnaam ‘Salvia’ betekent ‘gezond’. De tuinsalie is debet aan die naam. ‘Hispanica’ betekent ‘Spanje’ en dat is niet terecht, want de plant komt toch echt uit Mexico.
Het woord ‘chia’ is Indiaans en betekent ‘vettig’.

Bonenliefde

Het bonenkruid (Satureja hortensis) is een keukenkruid uit Zuid-Europa en het is eenjarig. Dat zijn we nog niet in de stad tegengekomen. Wel het winterbonenkruid (Satureja montana) op een muurtje in de Strijenlaan op 4 augustus. De bloemen van de plant op de foto zijn nogal wit; vaak ogen ze meer lila.

Ook dit dwergstruikje is uit Zuid-Europa afkomstig en nog maar op een paar plaatsen in Nederland gesignaleerd, maar in Duitsland al ingeburgerd.

De botanische geslachtsnaam ‘Satureja’ is afgeleid van ‘sater’.
Het kruid is lang beroemd geweest om er een liefdesopwekkende drank mee te maken.
De soortaanduiding ‘montana’ betekent ‘berg’. De plant groeit in rotsige streken.
De Nederlandse naam ‘bonenkruid’ verwijst naar het gebruik in de keuken en dan speciaal bij gerechten met bonen voor mannen van middelbare leeftijd.

IJzerhard

Op 3 juli was op de geluidswal in Bavel ijzerhard (Verbena officinalis) te bewonderen.
Op die geluidswal worden meer uitzonderlijke planten gevonden, een gevolg van de uitzaai van een zeer rijk zaadmengsel van Zuid-Europese herkomst. Die uitzaai heeft bijna 10 jaar geleden plaatsgevonden; veel soorten zijn verdwenen maar een aantal handhaaft zich daar goed.

IJzerhard is een plant die van droge plaatsen houdt en in zuidelijke streken van Europa kom je hem meer tegen. Het is de enige inheemse plant van dit geslacht en van deze familie.
Het geslacht telt 120 soorten. Er is discussie over welke geslachten tot de familie gerekend moeten worden.
Het betreft dan voornamelijk tropische soorten.

De Nederlandse naam ‘ijzerhard’ heeft betrekking op de harde steel.
Er zijn tal van andere planten die in streektalen zo genoemd werden en alle harde, en dus moeilijk af te maaien, stelen hebben.

De geslachtsnaam ‘Verbena’ betekent ‘heilige tak’.
De plant werd als heilig beschouwd omdat er geneeskundige eigenschappen aan werden toegeschreven en bovennatuurlijke kwaliteiten in de waarzeggerij.
De soortaanduiding ‘officinalis’ betekent dat de plant in de apotheek werd gebruikt.
Tegenwoordig wordt het kruid alleen nog gebruikt bij spijsverteringsklachten.
Er wordt ook wel thee, beter is ‘tisane’,  van gezet.

Bijen baren meisjesogen

Op twee plaatsen zijn we meisjesogen (Coreopsis tinctoria) tegengekomen.
Op 2 juli aan de Heilaarweg en op 4 oktober aan de Lange Weide.

Het is meer dan waarschijnlijk dat deze eenjarigen afkomstig zijn uit de ruim verspreide zakjes zaadmengsel voor bijen. Het geslacht Coreopsis of meisjesogen telt ongeveer 30 soorten.

De plant C. tinctoria  is afkomstig uit Noord-Amerika en groeide daar vroeger vooral op de prairie.
Die prairies zijn nu graan- en maisvelden. Je treft de plant daar nu aan in bermen en ruderale terreinen.

De wetenschappelijke geslachtsnaam 'Coreopsis’ komt van koris=luis en opsis= gelijkend. De dopvruchten lijken op luizen.
In het Amerika heet de plant ‘garden tickseed’. Tuintekenzaad. Ook al niet zo vleiend.

De soortaanduiding ‘tinctoria’ betekent ‘verf’.
De Zuni-indianen wonnen een geel-oranje verfstof uit de bloem en zetten een thee van de bladeren.

Peer

In Breda kun je regelmatig appelbomen (Malus sylvestris) in de berm zien staan; het vaakst nog bij taluds.
Daar wordt minder rigoureus gemaaid.

Bijna nooit zie je de peer (Pyrus communis).
In Bavel aan het Kerkepad troffen we er een op 4 september.
Het was niet moeilijk, want er lagen tientallen peertjes zo groot als duiveneieren op het fietspad. Ze smaken wat zurig, maar niet onaangenaam.
Je kunt er goed compote van maken.

In Limburg zouden nog enkele authentieke wilde peren voorkomen.

Net als bij de appelbomen in de bermen, zal deze perenboom zijn opgeslagen uit een weggeworpen klokhuis.

Pathetisch

Sommige planten zijn pathetisch in hun drang de tuin te ontvluchten.
De hosta die wij op 30 juli aantroffen op het Schapenpad spant de kroon.

Op de foto is duidelijk te zien dat de bloem zich in de haast heeft losgemaakt van de plant.
Beide zijn bovendien gestrand bij de onderkant van de schutting.

Zo kunnen ze niet als stadsplant worden aangemerkt.
Dat kan beter hosta!
Volgende keer bij elkaar blijven en minstens 10 cm verder.

Grasanjerkerkhof

Al enkele jaren staan achter het station, aan de Belcrumweg, anjers te bloeien.
Degene die op de foto staat is op 4 augustus 2014 gesignaleerd.
Volgens ons is dit exemplaar een grasanjer (Dianthus plumarius  cv) en dan een cultuurvariëteit.

De geslachtsnaam ‘Dianthus’ betekent ‘goddelijke bloem’.
De soortaanduiding ‘plumarius’ betekent ‘veerachtig’ en dit heeft waarschijnlijk betrekking op de gerafelde kroonbladen.

De Nederlandse naam ‘grasanjer’ zal duiden op de grondstandige bladeren die inderdaad aan blauw gras doen denken.

Het is duidelijk dat de anjers zijn uitgezaaid, waarschijnlijk door de gemeente, en ze deden het daar goed. Er stonden er tientallen.
Op dit moment is, vanwege de voortschrijdende bouwactiviteiten aan het station, de strook grond waar de anjers op stonden goeddeels onder bouwmateriaal verdwenen en door machines stuk gereden.
Het is een anjerkerkhof.
Welke bloemen passen daarbij?

Invasieve exoot

Op 1 juli troffen we in een sloot aan de Westerparklaan watercrassula (Crassula helmsii) aan.
Het is een klein waterplantje uit Australië en Nieuw Zeeland. In 1911 is het vanuit Tasmanie in Engeland geintroduceerd. Watercrassula is betrekkelijk recent enorm toegenomen, vooral op de hogere zandgronden en dus nu ook in de stad.

Het vormt hele matten op oevers en ondiepe wateren kunnen volkomen bedekt worden.
Dit type planten wordt ‘invasieve exoot’ genoemd. Ze veroorzaken aanzienlijke economische schade en verpesten inheemse ecosystemen.
De laatste 10 jaar neemt de toevloed van dit soort planten zeer sterk toe.

De geslachtsnaam ‘crassula’ betekent ‘dik’ of ‘vettig’, omdat de meeste planten uit dit geslacht  echte ‘vetplanten’ zijn met dikke bladeren als aanpassing aan een zeer droge omgeving. Watercrassula is dus een buitenbeentje binnen deze groep.
De soortaanduiding ‘helmsii’ eert Richard Helms (1842-1914), een zoöloog en botanist uit Australië naar wie ook vele insecten en schelpen zijn genoemd.   
Op 19 september 2014 is door het KNNV-Breda een zeer goed bezochte voorlichtingsmiddag gehouden over invasieve waterplanten, waaronder watercrassula. 

Bent u veel in de natuur en wilt u een bijdrage leveren aan tijdige signalering van lastige planten, dan kunt u de veldgids ‘Invasieve waterplanten’ gratis aanvragen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, postbus 43006, 3540AA Utrecht.

Wonderlijk toeval

Op 16 augustus troffen we het purper koninginnenkruid (Eupatorium purpureum) wonderlijk genoeg  aan in de …… Koninginnestraat.

Het is een nieuwe soort voor Breda. In Nederland komt hij wel meer verwilderd voor, maar niet zo veel.
Tuinliefhebbers weten dat deze soort makkelijk kan gaan woekeren, dus de verbreiding in Nederland zal nog wel even doorgaan.
De oorsprong van deze plant ligt in het oosten van de Verenigde Staten.
Net als zijn Europees familielid, het veel algemenere koninginnenkruid (Eupatorium cannabinum),  is ook deze plant gewild bij vlinders, bijen en zweefvliegen.

Zoals op de foto’s te zien is, lijkt het purper koninginnenkruid sprekend op het ‘gewone’ koninginnenkruid.
De purpere wordt echter veel hoger, tot 2 meter, en heeft paarse strepen op de stengel.
De geslachtsnaam ‘Eupatorium’ is afgeleid van een  koning  uit de Oudheid; Eupator van Pontus, die tevens een kruidenkenner was.

Puntwederik

Een veel voorkomende tuinplant die je ook in het openbaar gebied kunt tegenkomen is de puntwederik (Lysimachia punctata).
Het is een plant uit Oost- en Zuidoost-Europa.

De exemplaren op de foto zijn op 17 juni waargenomen aan de Burgemeester Guljélaan.
De plant slaat meestal uit op tuinafval en kan zich dan uitbreiden via wortelstokken.

De geslachtsnaam ‘Lysimachia’ stamt van Lysimachus de lijfarts van Alexander de Grote, die het kruid aanwendde als bloedstelpend geneesmiddel.
Vast handig gelet op de bedrijfsrisico’s van de firma van zijn baas.

De soortaanduiding ‘punctata’ betekent ‘gestippeld’. Dit verwijst naar de kliertjes op de kroonslippen.

De Nederlandse geslachtsnaam ‘wederik’ betekent ‘wilg’ omdat het blad van de hier inheemse en meest voorkomende grote wederik (Lysimachia vulgaris) lijkt op dat van een wilg.

Gevlekte orchis

Er is in de stad maar een echte stadsorchis en dat is de brede wespenorchis (Epipactis helleborine). Die komen we dan nogal eens tegen en het lijkt er op dat het aantal nog toeneemt.

Het was dan ook verheugend dat we op 17 juni voor de tweede maal op dezelfde plek op de gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) aantroffen.
Verleden jaar waren ze daar voor het eerst gesignaleerd door kenners.

Door schade en schande wijs geworden, maakt botanisch Nederland vindplaatsen van orchideeën niet bekend; wij dus ook niet.

De gevonden soort lijkt veel op de ondersoort ‘bosorchis’, maar niet in alle onderdelen.
De geslachtsnaam ‘Dactylorhiza’ betekent ‘met wortels die op vingers lijken’.
De soortaanduiding ‘maculata’ betekent ‘gevlekt’ en verwijst naar het blad.
De Nederlandse naam ‘orchis’ of, het eigenlijk foutief gespelde, ‘orchidee’, betekent ‘teelbal’ omdat de twee bolvormige wortelknollen aan testikels deden denken.

Houdini-ontsnapping

Op de Dreef in Princenhage is dezer dagen een spectaculaire ontsnapping te zien van de klimplant trompetbloem (Campsis radicans).

Deze dekselse guit is onder de poort doorgeslopen, van onderen binnen in een lantaarnpaal geklommen en toont nu glorieus zijn blad en bloemen in de top.

De bijgaande foto’s genomen op 7-7 geven daarvan het overtuigend bewijs.

Sapperloot, wat een plant!

Steenanjer

Zowel op de geluidswal bij Bavel als bij die bij Heilaar stond op 3 juli de steenanjer (Dianthus deltoides) te bloeien.
De planten zijn op die twee plaatsen ongetwijfeld uitgezaaid als onderdeel van een ‘wild’ zaadmengsel.
Bij Heilaar en bij Bavel kun je nu, we schrijven juli, genieten van een bloemenpracht die je verder alleen in het buitenland aantreft.
Zijn het stadsplanten? Ja, want ze staan in het openbaar gebied.
Zijn het wilde planten? Nee, want ze zijn daar moedwillig uitgezaaid.

Als ze er over 100 jaar nog staan, zijn het dan wilde planten geworden? Dat mogen ze dan uitzoeken.

De steenanjer is een overblijvende plant waarvan het zaad niet langer dan een jaar kiemkrachtig blijft.
Hij verdwijnt daardoor gemakkelijk, zou je zeggen. Bij Bavel breidt hij juist uit.

De steenanjer wordt ook wel Zwolse anjer genoemd omdat men het oorspronkelijke kerngebied van de steenanjer in die omgeving situeert.

De geslachtsnaam ‘Dianthus’ betekent ‘goddelijke bloem’.
De soortaanduiding ‘deltoides’ betekent ‘driehoekig’. Het is niet duidelijk waar het driehoekige gezocht moet worden.
De Nederlandse naam ‘steenanjer’ heeft waarschijnlijk betrekking op de omgeving waar de plant van nature voorkomt: een droge plek met vaak grind.

Pluimpapaver

De pluimpapaver (Macleaya microcarpa) op bijgaande foto van 23 juni staat aan de Boeimeerweg met een 15-tal exemplaren.
Er heeft er dit jaar ook een gestaan aan de Bavelselaan maar die is verdwenen.

Het is een nieuwe plant voor de lijst van Breda, maar moet hier haast wel eerder hebben gestaan, omdat hij zich zeer makkelijk uitzaait.

De plant behoort tot de papaverfamilie en heeft oranje melksap en is afkomstig uit Zuid-China.

De geslachtsnaam ‘Macleaya’ komt van Alexander Macleay (1767-1848), de secretaris van de Linnean Society.
De soortaanduiding ‘microcarpa’ betekent ‘kleine vrucht’.

Duizendschoon met baard

Bestaat er een meer gewone tuinplant dan de duizendschoon?
De plant op de foto troffen we op 15 juni aan op de Ruiterboslaan.

De duizendschoon (Dianthus barbatus)  is afkomstig uit Midden-Europa.
De plant is tweejarig en zal verwilderd dus niet zo lang standhouden.
Toch komen we de duizendschoon regelmatig tegen in de stad, omdat hij blijkbaar telkens opnieuw ontsnapt.

De geslachtsnaam ‘Dianthos’ komt van ‘dios’ = god en ‘anthos’= bloem; dus goddelijke bloem.
De soortaanduiding ‘barbatus’ betekent ‘met baard’.
De bladen zijn aan de voet gewimperd. Het lijkt nogal overdreven hier een baard in te zien.

Oranjeklant

In deze WK-periode kun je ook in de natuur oranje-aanhangers vinden.

De slaapmutsjes (Eschscholzia californica) troffen we op 12 juni aan op het einde van de Ruiterboslaan.
Daar kleurt het oranje van het plastic, maar ook enkele bloemen doen mee.

En dan zijn het nog wel buitenlanders uit Californië, zoals de wetenschap-pelijke soortaanduiding terecht aangeeft.
De geslachtsnaam ‘Eschscholzia’ is afgeleid van J. Eschschotz, een Duits botanicus (1793 – 1831).

De Nederlandse naam ‘slaapmutsje’ verwijst naar het sluiten van het bloemdek als de zon niet schijnt.
Het slaapmutsje behoort tot de papaverfamilie.

IJselijk mooi

Sommige bloemen overdrijven. Ze zijn gewoon ´te`. Dat geldt zeker voor irissen. Op twee plaatsen vonden we de Siberische lis (Iris sibirica). Degene op de foto is van de Teteringsedijk, de ander staat in Bavel aan de Bolbergse weg.

In de 17e eeuw werd de Iris sibirica vooral bestudeerd als medicijn: o.a. tegen ontstekingen van slijmvliezen, hoest. Carolus Clusius, de schuilnaam van Charles de L'Écluse zag ook de sierwaarde en introduceerde deze iris als tuinplant.
In 1600 groeide deze lis in de Chelsia Physic Garden in Londen. Een tuin waarin geneeskrachtige planten stonden die werden gebruikt in de medische wereld.

De geslachtsnaam ´Iris´ is die van de godin van de regenboog ´Iris´. De associatie met de bloem is tweeërlei:
1. De kleuren van irissen lijken die van een regenboog.
2.  De omgeslagen bloemdekbladen hebben de vorm van een regenboog.

De soortaanduiding ´siberica´ betekent ‘uit Siberië’. De soort groeit in Oost-Europa, Iran, Kaukasus, Siberië. De Nederlandse naam ‘lis’ betekent ‘slijk’, ‘modder’ ; naar de plaats waar de plant groeit.

De Siberische lis  is één van de makkelijkste irissen. Hij groeit bijna overal als hij maar genoeg water kan opnemen en zelfs in vrij droge grond overleeft hij.
Het aantal soorten staat niet precies vast. Ongeveer 300, waarvan een aantal natuurlijke bastaarden zijn. In de handel worden zo een 2000 variëteiten aangeboden.

Tjakka Yucca

Vaak zijn nieuwe stadsplanten onopvallend.
Dat kan niet worden gezegd van de palmlelie (Yucca gloriosa).
Op 19 mei konden we de plant in volle glorie op de foto zetten bij Bavel, aan een rotonde op de Lange Bunder. De prachtige bloeiwijze was iemand anders blijkbaar ook opgevallen, want twee dagen later was stengel en bloemen verdwenen, tjakka… richting vaas, bloemist?

De palmlelie komt uit het Zuidoosten van de Verenigde Staten, en is inmiddels ingeburgerd in Frankrijk, Italië, Turkije en in België in de duinen.

Deze plant heeft een dubbelganger de Yucca filamentosa die sprekend lijkt op de Yucca gloriosa.
Toch zijn de twee makkelijk uit elkaar te houden: de bladeren van de Y. gloriosa zijn kaal en de plant bloeit in het voorjaar. Die van de Y. filamentosa hebben dunne, lange draden en deze plant bloeit in de zomer. De soortaanduiding ‘filamentosa’ betekent ‘met viltige draden’.  

De geslachtsnaam ´Yucca´ is de Spaanse en van oorsprong West-Indische, indiaanse naam voor cassave of maniok. Linnaeus heeft per vergissing de verkeerde naam aan deze plant gegeven.
De soortaanduiding ‘gloriosa’ betekent ‘stralend’.

Tweede vondst in Nederland ?

Op 2 mei viel het oog in de Dillenburgstraat op een kleine plant met witachtige bloemen.
Het plantje stond in de voeg tussen tuinmuur en stoep.

Het bleek een soort reigersbek: Erodium trifolium, van oorsprong afkomstig uit de Atlas, i.c. Tunesië en Marokko. Een Nederlandse naam zou dus heel wel ‘atlasreigersbek’ kunnen zijn.

De enige andere melding van deze soort als tuinvlieder  in Nederland stamt uit 2012 en betreft een exemplaar in Amsterdam.
De plant is in de handel, maar dan moet je wel bij specialisten zijn.

De botanische geslachtsnaam ‘Erodium’ betekent ‘reiger’.
Dit vanwege de vorm van de vrucht die op een reigersnavel lijkt.
De soortaanduiding ‘trifolium’ betekent zoiets als ‘drieblad’. Die vorm is amper te zien en het is dus geen gelukkige naam.

 

Deze reigersbek heeft een dubbelganger Erodium pelargoniiflorum en die naam hadden we er eerst opgeplakt.
Een ander lid van de Werkgroep Stadsplanten Breda vond de andere soortnaam, maar nergens konden we het verschil tussen de twee beschreven vinden.
Gelukkig woont de collectiehouder van Erodiums in Breda en deze Rein ten Klooster was zo vriendelijk onze reigersbek met autoriteit van de goede naam te voorzien.

Koffieplant

Toen we in 2012 voor het eerst in een boomspiegel in de Antiloopstraat een flink aantal grote wolfsmelkplanten zagen en ons afvroegen welke soort hier stond, kwam de inwoner van de aanliggende woning naar buiten en zei: ´Zo, jullie kijken naar de koffieplant´.
´Koffieplant ?`, zeiden wij. ´Ruik maar´. En inderdaad een volle koffiegeur, met wat carameltonen. 
De bewoner wist niet hoe de plant heette en of hij was aangeplant. 

We hebben deze standplaats toen verder genegeerd en pas toen we in 2013 in de Herculesstraat weer zo een plant tegenkwamen is die gepubliceerd onder de titel ´Wolf ontsnapt´.
Daar stond een foto bij van een wat miezerige niet-bloeiende plant. 
Op 16 april 2014 waren weer in de Antiloopstraat en daar stond de Euphorbia characias ‘Wulfenii’ er nog florissanter bij dan een paar jaar geleden.
Hij had zich ook uitgezaaid in het aanliggend plantsoen.

De geslachtsnaam ‘Euphorbia’ komt van de arts Euphorbus uit de Klassieke Oudheid die de geneeskrachtige werking van planten uit dit geslacht heeft ontdekt.
De soortaanduiding ‘characias’ betekent ‘stok’ of ‘staak’ en verwijst naar de forse stengels.
De ondersoortaanduiding ‘Wulfenii’ is een eerbetoon aan Franz Xavier von Wulfen een botanist uit de 18de eeuw.

Een toepasselijke Nederlandse naam  voor deze plant is ‘mediterrane wolfsmelk’, want hij is inheems aan de kust van de Middellandse Zee.
Op de site ´Waarneming.nl´ zijn uit zes andere plaatsen in Nederland meldingen van verwildering.

Over de koffiegeur wordt in de literatuur geen woord gesproken, vreemd genoeg.

Out of the blue

Op weg naar de sportschool aan de Ambachtstraat viel het oog op iets blauws en statigs op de stoep.
Het bleek een korenbloem (Centaurea cyanus) die daar was neergestreken en als eerste in bloei stond op 28 april. Ernaast staan er nog meer. Die gaan de komende dagen bloeien.

Zoals wel meer met planten in de stad, is het raadselachtig waar het zaad vandaan komt.
Meestal van een tuin in de buurt, maar daar was in dit geval niets te zien.

In ieder geval staat hij niet in het koren, waar hij hoort als we naar zijn Nederlandse naam kijken.
Dat ‘koren’ was oorspronkelijk rogge en geen tarwe. De oude Nederlandse naam was dan ook ‘roggebloem’.
De plant is afkomstig uit zuidelijke streken waar vandaan hij al heel vroeg is meegereisd met de voedselgewassen.

De wetenschappelijke geslachtsnaam ‘Centaurea’ komt van de Griekse Centauer Chiron die met het sap van een centaureasoort werd genezen. De soortaanduiding ‘cyanus’ betekent ‘blauw’.

Duivenkost

Op dezelfde plaats als de kromhals, achter het gemeentelijke Sportcentrum ‘De Scharen’, vonden we op 13 maart een aantal exemplaren van de gewone duivenkervel (Fumaria officinalis).
Het is een vrij algemene plant die we echter tot op heden nog maar zelden in de stad hadden gevonden. Hij komt meestal voor  in moestuinen, op akkers, braakliggende grond en wegbermen.

De plant is eenjarig, sterk vertakt en de bladeren zijn blauwgroen en dubbel geveerd. Je zou het niet zeggen, maar duivenkervel behoort tot de papaverfamilie.

De verklaring van Nederlandse naam is dat duiven graag van de plant eten en dat de bladeren lijken op die van kervel. De plant speelde vroeger een belangrijke rol in de kruidengeneeskunde.

Nieskruid buitentuins

Tuinliefhebbers weten dat bepaalde helleborussoorten makkelijk verwilderen in de tuin. Die soorten kunnen dan ook wel eens buiten de tuin opslaan. Als dat gebeurt spreken we van ‘garden escapes’ en in mooi Nederlands heet dat ‘tuinvlieders’. 
Op 14 februari kwamen we op twee plekken zulke ontsnappingen tegen: op de Tilburgse weg en de Heusdenhoutse weg.

In beide gevallen betrof het dezelfde soort, Helleborus livius ss corsicuss. Een passende, en ook wel gebruikte, Nederlandse naam is Corsicaans nieskruid.
De plant is namelijk inheems in de maquis van Corsica en Sardinië. Hij groeit er op droge, open plekken, langs beken en in bermen.

Bij goed groeiende exemplaren kunnen de bloemstengels tot 1,2 m hoog worden. Ze bloeien met appelgroene bloemen van 2 tot 2.5 cm groot. In het eerste groeijaar vormt de plant alleen bladeren. In de volgende jaren worden dan de stengels gevormd met de fraaie grijzig-groene gestekelde en getande winterharde bladeren.

De naam ‘nieskruid’ heeft de plant te danken aan het feit dat wortels en zaden een scherp prikkelende geur in de neus veroorzaken. Het gemalen zaad maakte, nog niet zo lang geleden, deel uit van niespoeders.
Al in voorchristelijke tijden speelden de helleborussoorten een belangrijke rol bij de behandeling van geestesziekten, epilepsie, verlammingen.

Das en beer

Op een zogenaamd overhoekje tussen de Cimburgalaan en de Graaf Engelbertlaan vonden we 6 april een kleine populatie daslook (Allium ursinum).
Hoogstwaarschijnlijk met tuinafval op die plaats terecht gekomen.

Daslook is een bosplant van voedsel- en humusrijke en tevens vrij vochtige, kalkhoudende grond. In het wild kun je hem aantreffen in Zuid-Limburg en aan de binnenduinrand. Elders is hij als stinsenplant te beschouwen.

Daslook behoort tot dezelfde familie als ui en knoflook. En dat is te ruiken! Wanneer je je een weg baant door een groep daslookplanten dan kun je de geur niet missen. Van de bladeren kun je overheerlijke pesto maken. Bedenk echter wel dat we hier te maken hebben met een wettelijk beschermde plant.

In  het Frans, Engels en Duits heet deze plant respectievelijk ‘ail des ours’, ‘bear’s garlic’ en ‘Bärlauch’. Dus steeds iets met een beer.
Ook de wetenschappelijke soortaanduiding ‘ursinum’ heeft deze betekenis. De naam is ontstaan door het oude bijgeloof dat beren na hun winterslaap zich eerst aan deze plant tegoed deden.
In Nederland wordt een beer kennelijk voor een das aangezien. Of zouden dassen in ons land na hun winterslaap…… Wie weet?

Wegkruiper

Al eerder, in  mei 2013, signaleerden we de exotische blauwe smeerwortel (Symphytum azureum).
Op 2 april betrapte we de kruipende smeerwortel (Symphytum ibericum) op wegloopgedrag naar de straat, te weten de Zandberglaan.
In tegenstelling tot de gewone smeerwortel wortelt de liggende stengel en wordt zo een goede bodembedekker.
Op meer plaatsen in Nederland wordt melding gemaakt van verwildering van de kruipende smeerwortel.

De soortaanduiding ‘ibericum’ suggereert dat de plant uit Spanje stamt, maar dat is niet juist. Hij komt uit NO-Turkije en Georgië. 
De botanische geslachtsnaam ‘symphytum’ betekent ‘samengroeien’. Planten uit dit geslacht werden medicinaal gebruikt bij breuken.
Ook de Nederlandse naam ‘smeerwortel’ verwijst naar medisch gebruik. De ‘smeer’ is het papje dat van de wortel werd gemaakt en op breuken en wonden werd gesmeerd.

Lieflijk

In Breda kun je twee soorten verwilderde blauwe anemonen tegenkomen: de blauwe anemoon (Anemone apennina) en de Oosterse anemoon (Anemone blanda). De soorten lijken sprekend op elkaar.

De blauwe anemoon is al wat langer in Nederland, rond 1575 denkt men, en wordt een stinsenplant genoemd. Een stinsenplant is een plant die op een stins, Fries kasteel, of vergelijkbaar terrein is aangeplant en later is verwilderd.
Vaak zijn het bollen of knollen, vaak zijn het voorjaarsbloeiers en vaak afkomstig uit Zuid-Europa.

Dit alles gaat op voor de blauwe anemoon, waarvan de soortaanduiding ‘apennina’ betekent ‘uit de Apennijnen’. De plant komt uit Italië en de West-Balkan.

De Oosterse anemoon kwamen we tegen op donderdag 13 maart in de Saksen Weimarlaan. Deze anemoon komt in het wild voor in Turkije, de Kaukasus en Syrië. Van deze anemoon bestaan veel cultivars in de kleuren wit, roze, rood en in allerlei kleurslagen blauw. Pas rond 1900 werd hij bekend in West-Europa.

Zoals gezegd, de soorten lijken sterk op elkaar, maar de blauwe heeft behaarde bloemdekbladeren en de Oosterse kale.
De soortaanduiding ‘blanda’ betekent ‘lieflijk’.

Gele krokus

Krokussen verwilderen in Breda tamelijk massaal.
De overgrote meerderheid behoort tot de soort boerenkrokus (Crocus tommasinianus). Dit is de bekende kleine krokus die van buiten grijsachtig is en van binnen lila of lavendelblauw.
Een gele krokus zie je veel minder verwilderd. De soort op de foto behoort in ieder geval tot de Crocus flavus-groep en is waarschijnlijk de meest voorkomende kruising daarvan die gewoon ‘gele krokus’ heet (Crocus x stellaris).
We troffen de krokussen aan op de Tervoortse weg op 26 februari.

De gele krokus stamt zoals bijna alle krokussen uit Zuidoost-Europa en Klein-Azië. Door de kwekers zijn heel veel soorten hierheen gehaald en er is ook veel mee gekruist. Er zijn 90 soorten en het aantal cultivars zal daar een veelvoud van zijn.

Het woord ‘krokus’ betekent ‘saffraan’. Van de saffraankrokus  (Crocus sativus) is immers de saffraan afkomstig. Ook het woord ‘kurkuma’ = geelwortel heeft dezelfde afstamming als ‘krokus’.   
De saffraankrokus komt niet in het wild voor, maar is een oud cultuurgewas en stamt waarschijnlijk af van een wilde Griekse voorouder.

Kromhals achter de Scharen

Aan de rand van een voormalig voetbalveld achter het gemeentelijke Sportcentrum ‘De Scharen’ vonden we op 17 februari een hele schare kromhalzen.
Dit plantje, Anchusa arvensis, komen we in de stad zelden tegen. Het staat bekend als een akkeronkruid.

Als je de lichtblauwe bloemetjes aandachtig bekijkt dan snap je meteen hoe hij aan de naam ‘kromhals’ komt: in de kroonbuis zit een knik. Deze kromme kroonbuis zorgt ervoor dat alleen insecten met een lange tong, zoals hommels en de kleine wolbij, de bloem met succes kunnen bezoeken.

Voor de wetenschappelijke geslachtsnaam ‘anchusa’ bestaan twee verklaringen. De ene is dat de naam is afgeleid van een Grieks woord voor ‘vernauwing’. Dit verwijst dan, net als de Nederlandse naam naar de knik in de kroonbuis. De tweede verklaring noemt een Grieks woord dat ‘rouge’ betekent. De wortels van de plant zijn in warme streken rood en kunnen inderdaad als kleurstof voor bijvoorbeeld rouge dienen.

De kromhals behoort tot de familie van de ruwbladigen waartoe bijvoorbeeld ook smeerwortel, vergeet-mij-nietje en slangenkruid behoren. De plant lijkt nog het meest op de, nauw verwante, gewone ossentong.
Kromhals is een lage, soms middelhoge, zeer stekelig behaarde, eenjarige plant, die vanaf de tweede helft van de lente tot de herfst- soms tot in de winter- in bloei te vinden is.
Kieming van het zaad vindt normaal gesproken plaats in het voorjaar en soms in de zomer of herfst. Dat we bloeiende exemplaren aantreffen in februari zal wel iets met de uitzonderlijk zachte winter te maken hebben.

Bernagiebotsing

Bernagie (Borago officinalis) wordt ook wel komkommerkruid genoemd vanwege de kenmerkende komkommergeur van de bladeren.
Het exemplaar op de foto is op 24 februari in bloei aangetroffen aan de Delpratsingel in een kaal stukje plantsoen. De gemeente Breda heeft ook hier de struiken verwijderd en zag blijkbaar een bernagiezaadje zijn kans schoon.
Al eerder zagen we deze winter dat eenjarige ruwbladigen als kromhals en amsinckia heel vroeg in bloei stonden en nu dus ook bernagie.

Dat lijkt geen toeval, maar een verklaring hebben wij niet. 
Op de foto is te zien dat de plant er wat verfomfaaid uitziet. Dat klopt want er is een auto overheen gereden. Er is plaats zat naast, maar kennelijk heeft niet iedereen oog voor bloemen.

Het woord ‘bernagie’ komt uit het Arabisch en betekent letterlijk ‘vader van het zweet’; de plant werd gebruikt om het zweten te bevorderen.

Wilhelm

Het Nederlands-Duitse geslacht Amsinck heeft generaties lang een belangrijke rol gespeeld in Hamburg. Het waren bestuurders en internationale kooplui, maar ook beschermers van wetenschap.
Wilhelm van Amsinck (1752-1831) was beschermheer van de Botanische tuin in Hamburg en naar hem is een plant vernoemd: Amsinckia micrantha, de kleinbloemige amsinckia.

Op 19 februari vonden we zeker een 30-tal exemplaren aan de Tilburgse weg en een paar dagen later ook het industrieterrein Minervum.
Deze vondsten zijn om twee redenen opmerkelijk:
a) de bloei is heel vroeg, normaal is mei, juni.
b) we komen de plant maar heel zelden tegen.

De soortaanduiding ‘micrantha’ betekent ‘kleine bloem’ en dat klopt want de bloemen zijn maar een halve cm groot.

De plant is eenjarig en oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. Hij is met ingevoerd graan meegekomen.
Op de foto’s is duidelijk te zien dat dit geslacht tot de familie ruwbladigen behoort.

Sneeuwklokje

Door de meeste plantkundigen wordt het gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis) beschouwd als een ingeburgerde plant die hier in cultuur is sinds de Middeleeuwen.
In de Flora van Heukels wordt ruimte voor twijfel gelaten: ‘mogelijk inheems’ staat daar.
De sneeuwklokjes die we op 14 februari aantroffen op de geluidswal bij Bavel zijn daar waarschijnlijk met het zand meegekomen.
Sneeuwklokjes vormen hier maar zelden zaad; dat wijst toch wel op een Zuid-Europese afkomst. De verspreiding gebeurt doorgaans door de bolletjes die ondergronds worden gevormd.

De bloemen zitten aan een bloeistengel met één knikkende bloem. De buitenste drie bloembladen zijn wit en langwerpig. De binnenste drie bloembladen zijn half zo lang, omgekeerd hartvormig-eirond en met een groene vlek aan de top.
De bloem lijkt wit doch is feitelijk kleurloos. Een fijngeknepen bloemblad blijkt glashelder te zijn, doordat de luchtbelletjes tussen de bladcellen dan weggeperst zijn. Het is deze lucht die het invallende licht in alle richtingen weerkaatst, waardoor je het als wit waarneemt.

Er zijn verschillende andere soorten sneeuwklokjes waarvan het groot sneeuwklokje (Galanthus elwesii) het bekendste is en die ook door het hele land verwilderd kan worden aangetroffen.

Kogel in de Leuvenaar

De kogelduizendknoop (Persicaria capitata) komt oorspronkelijk voor in de Himalaya. In China schijnt  de plant gebruikt te worden om problemen met de urinewegen op te lossen. In Nederland wordt hij vooral als ‘hanging basketplant’ gekweekt.
Soms slaagt hij erin om te ontsnappen naar een plaats waar hij zich thuis voelt: tussen de stenen.

Op 17 januari vonden we er voor het eerst één in Breda: in de Leuvenaarstraat. De bloeitijd klopt niet, maar daar geven we de klimaatverandering de schuld van.

Stadslandbouw?

Met enige regelmaat komen we in de stad verwilderende landbouwgewassen tegen. Bijvoorbeeld aardappels, tomaten, raapzaad, koolzaad, bladrammenas e.d.

Op een verruigd terrein langs de Spoorstraat troffen we op 22 januari twee verschillende granen aan: tarwe (Triticum aestivum) en triticale (Triticum x Triticosecale), een kruising tussen een tarwesoort en rogge.
De laatstgenoemde is goed te onderscheiden van tarwe door de aanwezigheid van lange naaldvormige uitsteeksels in de aar.
Triticale is minder geschikt voor de broodbereiding; het wordt vooral als veevoer gebruikt.

Dit soort gewassen vormen een vast onderdeel van de stadsflora omdat ze opslaan door terugkerende menselijke handelingen: slepen van zand met zaad uit het buitengebied in de stad, vogelzaad strooien, vruchten weggooien.

Karpatenscheefkelk

In 2013 troffen we in het voorjaar ook een scheefkelk aan, waarvan we de naam niet met zekerheid konden geven.
Op 8 januari in een heel ander deel van de stad, namelijk een brandgang bij de Crispijnhof, vonden we er weer een groep scheefkelken in bloei.
Op de detailfoto van het stengelblad is te zien dat het blad:
a-    niet getand is,
b-    glanst,
c-    de bladranden wit gezoomd zijn met haren.
Daarom kunnen we nu met zekerheid zeggen dat het hier Arabis procurrens betreft. De plant heeft geen Nederlandse naam maar ‘karpatenscheefkelk’  zou een adequate naam zijn.
De plant komt namelijk uit de Karpaten en is derhalve een rotsplant. Hij is wintergroen en verhout aan de voet: een ministruikje.

Hij is in de handel en dus een tuinplant. Er zijn wat verspreide meldingen in Nederland over verwilderde exemplaren, maar niet veel.

Bingelbloei

Van tuinbingelkruid is bekend dat het tot in december kan bloeien. Blijft de vorst almaar uit dan lukt dat ook nog op 17 januari. Op die datum troffen we de plant aan op de Haagdijk.

Tuinbingelkruid (Mercurialis annua) is, zoals de wetenschappelijke soortaanduiding aangeeft, eenjarig. Verder is de plant ofwel mannelijk, ofwel vrouwelijk. Zulke planten heten eenslachtig, maar je kunt ze ook tweehuizig noemen.
De plant op de foto is een mannelijk exemplaar. De vrouwelijke bloemen zijn ook groen en nog onooglijker.

Het geslacht ‘Mercuralis’ behoort tot de wolfsmelkfamilie. Daarvan hebben de meeste soorten het kenmerkende melksap. Bingelkruid heeft dat niet.

Tuinbingelkruid is redelijk algemeen in de Brabant en Limburg, maar zeer zeldzaam in de rest van Nederland.

Vitale violen

Zeer regelmatig komen we tuinviooltjes tegen in de stad, maar midden in de winter, we schrijven 9 januari,  bloeiend is toch bijzonder.
De violen op de foto staan in de Overakkerstraat op de stoep op en zijn duidelijk zaailingen.
Deze kleinbloemige vorm behoort tot de soortgroep hoornviooltjes (Viola cornuta).
We moeten spreken van soortgroep omdat deze viooltjes waarschijnlijk een kruising zijn van het oorspronkelijke hoornviooltje met een of meer andere soorten.
Het wilde hoornviooltje bloeit in de  Pyreneeën en de Alpen in de zomer.

Een samenwerking van IVN Mark&Donge en KNNV Breda