Muurvaren

Muurvaren
Asplenium ruta-muraria
Streepvarenfamilie
---------------------------------------------------------------
Dit kleine varentje kom je in Breda veel tegen. Vooral in de wat oudere stadswijken. In tegenstelling tot wat wel eens wordt beweerd veroorzaakt de groei van dit plantje geen schade aan de muren. Dit geldt trouwens voor de meeste planten die op muren groeien.
De kenmerkende sporenhoopjes zijn lang en dun en zitten aan de basis van de deelblaadjes. Zie foto 2. Tussen juni en oktober zijn de sporen rijp. De sporenhoopjes bedekken dan de hele onderzijde van het blad.

De muurvaren komt voor in bijna geheel Europa, het Atlasgebergte, gematigd Azië en oostelijk Noord-Amerika.
Dit varentje is bij uitstek een pionier van muurbegroeiingen. Zij groeit zowel op vrijstaande muren en oude gebouwen als op muren die aan aarde grenzen. Zij vestigt zich al in minieme holten in voegen van kalkrijke cement. In oude steden en bij kastelen wordt zij dikwijls vergezeld door de muurleeuwenbek. Wat kerken betreft heeft de muurvaren een voorkeur voor protestantse kerken. Katholieke kerken worden de gehele week gebruikt en worden daardoor meer verwarmd.
In tegenstelling tot andere varens groeit de muurvaren vaak op muren die op het zuiden gericht zijn en door felle zonbestraling zeer droog zijn.
Op muren waarin Portlandcement is verwerkt, en dat geldt voor de meeste nieuwe muren,  worden muurvarens zelden of nooit aangetroffen. De voegen zijn veel te hard en de zuurtegraad is te hoog.

De indruk bestaat dat er in Breda een sterke toename is van het aantal muurvarens. Waarnemingen uit andere steden laten hetzelfde beeld zien. Dat geldt overigens voor alle varensoorten die op muren groeien.  Eén van de oorzaken is waarschijnlijk klimaatverandering.
De wetenschappelijke geslachtsnaam ‘Asplenium’ is afgeleid van het Griekse ‘asplénon’ dat miltkruid betekent. De plant werd gebruikt bij miltziekten.
De soortaanduiding ‘ruta-muraria’ betekent ruit op muren groeiend; ruit vanwege de vorm van de deelblaadjes. 

Bloem

Géén; voortplanting d.m.v. sporen.
Sporenvorming aan de onderzijde van het blad.

Hoogte 0,04 - 0,25 m.
Bloeitijd Tussen juni en oktober zijn de sporen rijp.
Blad Bladeren samengesteld, matgroen en leerachtig. Deelblaadjes rond, driehoekig of ruitvormig. Bovenste deelblaadjes fijn gezaagd.
Stengel Nauwelijks aanwezig.
Vruchten Niet van toepassing.
Overig Vaste plant.
Standplaats Uitsluitend op een stenige ondergrond.
In Breda Op bruggen en op wat oudere tuinmuurtjes.
Vergelijk Lijkt niet op andere varens.

 

Een samenwerking van IVN Mark&Donge en KNNV Breda