Gewoon biggenkruid

Gewoon biggenkruid                                                  
Hypochaeris radicata
Composietenfamilie
---------------------------------------------------------------
Al in de Romeinse tijd kwam het biggenkruid in onze streken voor, zoals blijkt uit archeologische vondsten. Tegenwoordig komen we het in cultuurgrasland nauwelijks meer tegen, het is een echte stadsplant geworden.
In Nederland is het algemeen, het behoort tot de meest opvallende paardenbloemachtigen. In Breda is biggenkruid ’s zomers werkelijk overal te vinden. Het kan lang zonder regen zodat het vooral in droge zomers, als andere planten al het loodje hebben gelegd,  opvalt door zijn frisse groene kleur. Biggenkruid onderscheiden van andere gele composieten zoals klein streepzaad en vertakte leeuwentand, kan lastig zijn. Let vooral op de bladvorm!

Biggenkruid is rijk aan eiwit en aan mineralen zoals calcium en fosfor en dus zeer geschikt om door grazende dieren gegeten te worden. Maar omdat het bladrozet plat op de grond ligt, kunnen koeien het niet te pakken krijgen. Schapen en varkens daarentegen kunnen dat wel. Varkens zijn ook dol op de wortels die zij met hun snuit uit de grond weten te wroeten.
Zo kwam de plant aan zijn naam in allerlei talen. In het Duits heet het 'Ferkelkraut' = biggenkruid.
Ook in de wetenschappelijke naam zien we ‘big’ terugkomen in het Griekse ‘chaeris’. ‘Hypo’ betekent onder. De soortaanduiding ‘radicata’ betekent wortel.

Gewoon biggenkruid is rijk aan nectar. In de voorzomer als veel drachtplanten al uitgebloeid zijn of nog in bloei moeten komen, wordt het daarom veel bezocht door bijen. Ook andere insecten weten het te vinden. Een galwesp veroorzaakt gallen in de stengel terwijl de biggenkruidboorvlieg haar eitjes in de bloemhoofdjes legt. De larven van de galmug leven ook in de bloemhoofdjes. De galmijt tenslotte heeft het voorzien op de bladeren. Hij leeft in de ingerolde bladrand.

Bloem Hoofdjes 2-4 cm in middellijn met goudgele lintbloemen, de buitenste lintbloemen steken buiten het omwindsel uit en hebben aan de onderkant een blauwgrijze streep.  Zie foto 3.
Hoogte 0,15 – 0,60 m.
Bloeitijd Juni – september.
Blad Bladrozet, het blad met sterk wisselende insnijdingen, van diep ingesneden tot gegolfd, het uiteinde is breed afgerond-driehoekig. Zie foto 2.  Behaard met verspreide borstelharen.
Stengel Weinig vertakt, onbebladerd, alleen met kleine schubjes, bevat melksap.
Vruchten Nootjes met bruin-witte haarkrans die samen een grote pluizenbol vormen.
Overig Korte, stevige wortelstok met stomp einde. Vaste plant.
Standplaats Vochtige tot droge, zanderige grond.
In Breda Overal, in gazons, rond lantarenpalen en tussen bestrating.
Vergelijk Andere gele composieten zoals vertakte leeuwentand (Leontodon autumnalis) en klein streepzaad (Crepis capillaris). Deze hebben echter een smalle eindslip aan het blad en de schubjes op de stengel ontbreken.

 

Gewoon biggenkruid

Een samenwerking van IVN Mark&Donge en KNNV Breda